In 1583 werd Roosendaal verschillende malen door brand getroffen, zoals blijkt uit een aantekening die de rentmeester Christoffel Stuijts maakte in een cijnsboek van het klooster Sint Catharinadal. Hierin lezen we het volgende: Memorij. Roosendael is verbrant ende verdestrueert anno LXXXIII op Sinte Mercusdach ende voort op halff april ende hierna. Met LXXXIII Sinte Mercus wordt bedoeld 25 april 1583. Half april zal verwijzen naar een kleinere brandstichting circa tien dagen daarvoor. Met “hierna” zal bedoeld worden 18 juni 1583. Deze laatste datum is bekend uit twee rijmpjes opgetekend door door de gemeentesecretaris Cornelis van Dongen in twee registers van de Roosendaalse schepenbank.
Rosendael eertijts gelukkich werdt metten brandt fel
Den achtthiensten junij vernielt zeer snel
En een jaar later schreef hij over dezelfde brand:
O Roosendael terecht moech dij U wel beclagen
Over sconinch soldaten ende oock over sijn vijanden
Want tachtentisch drie in junio achtien dagen
Sach men uwen fleur zeer afgrijselijck afbranden
Volgens A. Buijsen {De Ghulden Roos 1978, jg. 38, pag. 14} verwijzen deze regels naar verschillende branden, echter in beide rijmpjes is sprake van 18 juni, het moet dus om dezelfde brand gaan.
Uit een verklaring van de schepen en oud-schout Henrick van Sevender weten we dat de branden van april 1583 werden gesticht door het leger van de Prince van Parma en de brand van 18 juni is gesticht door het leger van Maarschalk Bijron. Bij de branden van 1583 gingen Molenstraat en Achterstraat in vlammen op zodat in feite de kom van Roosendaal platgebrand was, want ongetwijfeld zat men ook nog met de naweeën van de ramp van 1572.