Criminaliteit

Criminaliteit op de Langendijk (onder Roosendaal en Wouw)


Jan Janssen Brant overvallen en dood geschoten in 1697

Op 9 maart 1697 begeven schepenen L. van Hulst en P. de Jongh zich naar het woonhuis van Jan Janssen Brant op de Langendijk. Zij vonden hem daar dood in zijn slaapstede met blote benen daarvan afhangende. Hij is bij een overval door twee schoten in de borst getroffen. Wat er precies is gebeurd  lezen we in de getuigenverklaring.

Jan Janssen Brant en zijn zuster Adriaentje Janssen Brant, met haar dochtertje, woonde op de Langendijk (jurisdictie Roosendaal). Ook Adriaen Janssen Hijman, de 21-jarige knecht woonde daar in huis. Op voorleden vrijdagavond (dat is de vrijdag voor 12 maart 1697, dus 8 maart) tussen 9 en 10 uur ’s avonds werd er zes à zeven maal hard op de deur gestampt onder roepen van doet open ’t poertjen. Toen de deur niet geopend werd is aan de rechterkant van die deur een groot gat in de muur gestampt. De knecht is van bed opgestaan, zijn rok aangedaan en is naar het achterhuis gevlucht en heeft zich verborgen onder het stro. Adriaentje, die met haar dochtertje, in de bedstee lag is naar de zolder gevlucht en heeft de trap opgetrokken. Ze heeft nog geroepen Jan loopt maar henen. Daarna zijn er twee schoten gelost. Zowel Adriaentje als de knecht hebben Jan, al zuchtende, tweemaal horen zeggen o heer. En hij was dood. Op de een of andere manier is een persoon, met een zwart gemaakt gezicht, gelukt op de zolder gekomen en heeft Adriaentje en haar dochtertje meegenomen naar de keuken, daar waren drie personen aanwezig die haar en haar dochtertje hebben vastgebonden met driedrachtskoorden en in de kelder gegooid. Toen de knecht onder het stro lag heeft hij nog drie of vier keer een persoon gezien en uiteindelijk na ongeveer een uur een persoon met een zwart gemaakt aangezicht, spitsig maar niet al te lanck en jonck van postuer en gekleed in een bruine rok en een hemdrok met zilveren knopen en zilveren of gouden passementen op de mouwen in de ronte geboort. Deze persoon heeft de knecht ontdekt, meegenomen naar de keuken en tegen hem gezegd gij moet mede naar de kelder. In de kelder is hij evenals Adriaentje en haar dochtertje vastgebonden met een drijdraatskoord. Hij heeft twee mannen met zwart gemaakte gezichten gezien die een uur lang bezig geweest zijn kisten en kasten uit het huis en andere goederen te verwijderen. Onder bedreiging van ophanging in de schouw boven het vuur hebben de overvallers nog 1.000 gld van Adriaentje geëist. Nadat Adriaentje gezegd had dat de overvallers al het geld en goederen hadden gevonden zijn zij vertrokken, de drie slachtoffers vastgebonden achterlatende in de kelder. Toen Adriaen de overvallers heeft horen vertrekken heeft hij met zijn tanden de touwen waarmee het dochtertje van Adriaentje was vastgebonden doorgebeten en het dochtertje heeft toen haar moeder en de knecht bevrijd. Bij de visitatie hebben schepenen het dode lichaam van Jan Janssen Brant op zijn slaapstede aangetroffen met bloote benen daervan affhangende. Hij is dus tijdens het opstaan neergeschoten. De vrijheidschirurgijn Lataelje constateert, in aanwezigheid van de arts Christiaen Swaens, bij Jan Brant twee schotwonden, een onder en een boven de linker borst, achterwaarts doorgedrongen naar het rechter schouderblad en daar weer uitgegaan.

WBA; Roosendaal en Nispen, R369, fol. 22v-23r.


Mishandeling van Cornelis van Ginneken in 1779

Op 10 januari 1779 wordt Cornelis van Ginneken die als knecht woont bij Geert Jooren op de Langendijk mishandelt door Jan Laseroms alias Jan van Son.

Op 13 januari 1779 legt Adriaen Suijkerbuijk, jongeman wonende in Schijf hierover een verklaring af. Hij verklaart dat hij op zondag de tiende januari omstreeks 10 uur is geweest in de herberg van Jacob Commissaris binnen Rucphen en heeft aldaar de baard geschoren van Cornelis van Ginneken. Terwijl hij dat deed heeft hij gehoord dat Cornelis van Ginneken aangesproken werd door Jan Laseroms die van Ginneken ervan beschuldigde de strikken om perdijsen (=patrijsen) te vangen had verwijderd.  Cornelis ontkent dit met de toevoeging dat hij daar niet aan geweest was. Daarop repliceerde Jan gij bent een mug en sloeg Cornelis tweemaal met een tang tegen het hoofd. Cornelis zei daarop gij slaet mij tot mijn onschuld, waarop Jan weer antwoordde gij moet maer swijgen of ik sal U vandaag nog meer geven, gij moet geen kik meer seggen en heeft vervolgens een vuurtang gepakt en daarmee Cornelis op het hoofd geslagen zodanig dat die bloedde en de tang kromgebogen was. Toen de dienstmaagd Maria Biersteekers thuis kwam en het bebloede hoofd van Cornelis zag en hoorde dat Jan dit gedaan had zei ze tegen Jan gij soud hem doot slaen, waarop Jan antwoordde ik sag wel waer ik sloeg. Waar op zij zei dan moet gij het huis uit.

Ook Maria Biersteekers, jongedochter die als dienstmaagd bij Jacob Commissaris woont legt een verklaring af. Zij heeft bij haar meester binnen zien komen: Adriaen Suijkerbuijk, Cornelis van Ginneken en Jan Laseroms alias van van Son die een soopje bestelden. Daarna is ze het huis uitgegaan voor een boodschap in het dorp. Toen ze weer thuis kwam zag ze het bebloede hoofd van Cornelis. Vervolgens verklaart Maria hetzelfde als Adriaen, zij het met de toevoeging dat de tang waarmee geslagen was, door haar broer weer recht is gemaakt.

WBA; Rucphen, R51-131 en 132.


Zeer gewelddadige overval in 1791 op het echtpaar van Gastel/Raats

Op donderdag 22 september 1791 vindt er een gewelddadige overval plaats op het huis, eigendom van de Bergen op Zoomse doctor du Toij, waar Cornelis van Gastel en zijn echtgenote Petronella Raats woonden. Hierbij worden schoten gelost. Over deze gebeurtenis legt het echtpaar voor de drosaard van het Zuidkwartier van het Markiezaat, mr Nicolaas van Cuijlenborch een verklaring af die op 4 november 1791 genoteerd wordt in een van de Wouwse schepenregisters. Ze zeggen het volgende: op die bewuste donderdag ’s avonds omstreeks 11 uur toen zij lagen te slapen werden zij wakker van schoten nabij hun huis. Hij is hevig ontsteld opgestaan en geroepen: Wat is daar? … daar moet geld zijn. Cornelis van Gastel heeft daarop een lamp aangestoken en zag dat het kruiskozijn aan de zijmuur aan de zuidzijde voor een groot gedeelte was gemolieerd. Door hem onbekende personen werd onder bedreiging van brandstichting geld geeist. Hij heeft hen door het kapotte raam aan de overvallers twee Zeeuwse Rijksdaalders gegeven en zilveren schoen-en broekgespen, een zilveren horloge en caleminke hemdrok met zilveren knopen. Hiermee namen de overvallers echter geen genoegen, waarop van Gastel antwoordde dat er …. De overvallers eisten ook nog een zilveren tasbeugel waarop van Gastel zei dat zijn vrouw nimmer een zilveren tasbeugel gehad had. De overvallers eisten dat de deur zou worden geopend zodat ze dat zelf konden zien wat er nog meer van waarde was, maar dan moest wel eerst de lamp uitgedaan worden. Toen van Gastel dit weigerde heeft men de deur van het huis bestormd om die te openen, echter dat is niet gelukt. Vervolgens eisten de overvallers een aantal goede manhemden. Van Gastel heeft toen twaalf hemden door het kapotte raam overgegeven. Daarna werd brood en spek geeist. Van gastel heeft hen toen een kantbrood en een stukje spek van circa 5 à 6£ gegeven. De spek werd door het raam teruggegooid met de woorden wij moeten een heele zijde spek hebben. Ook deze eis werd door van Gastel ingewilligd echter het spek paste niet door het kapotte raam, waarop de overvalers eisten dat het spek in tweeën gesneden moest worden; ook deze eis werd door van gastel opgevolgd. De overval heeft circa drie kwartier geduurd waarbij de overvallers voorturend rond de wooning gezworven hebben, gedurig schietende, somtijds drie schoten digt op den anderen. De volgende morgen’s hebben Cornelis en Petronella gezien dat er een kogel in de de blind voor de ramen boven de deur was blijven steken en de zolder was op twee plaatsen geraakt en in het huis zijn er op twee plaatsen kogels gevonden. Blijkens een akte van 29 november 1791 hebben de schepenen Jan Potters en Adriaan Senten op zaterdag 24 september de plaats delict bezocht en het volgende geconstateerd: de bovenste glazen van het kruiskozijn in de zijmuur aan de zuidzijde van het huis voor een groot gedeelte waren gedemolieerd. En dat niet alleen maar ook het lood hing los en door elkaar terwijl de ijzeren roedepin op de grond lag dat de achter deur van het huis voor een gedeelte verbrijzeld was en dat er in de blinden voor de ramen boven de voordeur een gat zat dat blijkbaar door een kogel veroorzaakt was.

WBA; Wouw, R1881, fol. 166r-168r en 171r.