De VOC, opgericht in 1602, was een particuliere handelsondernemig met een monopolie op de overzeese handel tussen de Reubliek der Zeven Verenigde Nederlanden en het gebied ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van de straat van Magelaan. De VOC bestond uit zes kamers: Amsterdam, Zeeland, Enkhuizen, Delft, Hoorn en Rotterdam.
Bij mijn archief onderzoek te Roosendaal kwam ik een aantal West-brabanders tegen die zich bij de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) hebben aangemeld. Alleen al uit Roosendaal zijn meer dan honderdvijftig mannen in dienst geweest bij de VOC. Een index van de opvarenden aan boord van de VOC-schepen vindt u op de VOC-website, op die website vindt u echter geen genealogische details. Iedere keer als ik een VOC-opvarende in het Roosendaals archief tegen kom, maak ik daar een notitie van (ook als de persoon in kwestie niet in Roosendaal geboren is) en probeer nadere genealogische gegevens van de betreffende persoon op te sporen.
Het waren niet alleen vrijgezellen die dienstnamen; er zijn ook getrouwde mannen onder de Oost-Indiëvaarders, hun echtgenoten en kinderen in Nederland achterlatende. Een aantal West-Brabanders is niet teruggekeerd naar hun geboorteplaats maar op zee, of tijdens de tussenstop op de Kaap, of in Indië overleden. Maar er zijn ook Oost-Indië-vaarders die meer dan eens uitgevaren zijn en weer teruggekomen.
VOC dienaren, uit Roosendaal en omgeving
Lambregt Leenderts van Ackeren als bootsgezel in dienst van de VOC
Lambert Leenderts van Ackeren is gedoopt te Roosendaal op 8 maart 1677 als zoon van Leonardus Cornelissen van Ackeren en Petronella Lambrechts van den Rijn. Hij is op 15 januari 1702 voor de VOC, kamer Zeeland uitgevaren op het schip Domburg als bootsgezel onder de naam Lambrecht Leendertse, afkomstig uit Roosendaal. Binnen twee maanden na aankomst in Batavia is hij op 31 oktober 1702 overleden. Op 18 november 1704 geven Margo Klijnaarts (echtgenote van Cornelis van Ackeren), Elisabeth van Ackeren (echtgenote van Francis Deckers), Adriaentie van Ackeren (echtgenote van Jacobus Vos), Maria van Ackeren (weduwe van Nicolaes Maes) die allen kinderen zijn van Leendert van Ackeren volmacht aan de Roosendaalse schipper Jan Jaspersz Cuijl om de penningen die de VOC, kamer Zeeland nog verschuldigd was te innen.
Echter omdat de heren van de VOC, kamer van Zeeland, eenigh difficulteijt hadden gemaakt bij het uitkeren van die gelden aan de nabestaanden, stellen schepenen van Roosendaal en Nispen op 9 januari 1705 een verklaring op waarin zij zeggen Lambreght Leenderts een zoon is van Leendert Cornelisz van Ackeren en geboren is op 8 maart 1677 en dat Cornelis, Elisabeth, Adriaantie, Maria, Pieter en Margo eveneens kinderen zijn van Leendert Cornelisz van Ackeren. Merk op dat Pieter in het attest van 18 november 1704 niet genoemd wordt maar wel in het attest van 9 januari 1705.
WBA; Roosendaal en Nispen, R376, ongefolieerd {Img184}.
WBA; Roosendaal en Nispen, R377, fol. 4r {Img12-13}.
Domburg
Vertrek: Wielingen 15 januari 1702
Aankomst: Wight 30 januari 1702
Vertrek Wight: 5 maart 1702
Aankomst Kaap: 17 juni 1702
Vertrek Kaap: 7 juli 1702
Aankomst Batavia: 8 september 1702
Geerit Adriaensse in dienst van de VOC
Geerit Adriaensse is op 19 januari 1640 uitgevaren op het schip Neptunus voor de VOC, kamer Amsterdam. De Neptunus is na zijn aankomst niet teruggekeerd naar Holland maar heeft vervolgreizen gemaakt. Geerit Adriaensse heeft als bemanningslid die reizen van de Neptunus ook meegemaakt en is op 29 januari 1642 op het schip overleden, ruim negen maanden voordat de Neptunus bij Coramandel op de klippen liep. Op 28 mei 1647 geeft Jacob Geeritssen Stoeldraeijer als erfgenaam (en mede namens de andere erfgenamen) van Geerit Adriaensse volmacht, opgesteld door schepenen van Roosendaal, aan Harman Geeritssen Sloot, wonende te Amsterdam in de Princenkelder om in Amsterdam, Zeeland of waar dan ook de goederen en of gage die Geert Adriaanse nagelaten heeft in te vorderen.
WBA; Roosendaal en Nispen, R422 {niet gescand}.
Neptunus
Vertrek: Texel op 19 januari 1640
Aankomst de Kaap 13 juni 1640
Vertrek de Kaap 20 juni 1640
Aankomst Batavia 29 augustus 1640
Schipbreuk op 3 oktober 1643 bij Cormandel
Rochus Adriaenssen in dienst van de VOC
Rochus Adriaenssen, geboren van den lande van Steenbergen en gehuwd met Janneken Bernaers Verburcht, geboren van Roosendaal, is met het schip Loosduinen voor de VOC, kamer Zeeland op 14 december 1668 uitgevaren naar Oost-Indië. Na zes en een half jaar is Rochus nog niet thuis gekomen en zijn echtgenote kan blijkbaar de eindjes maar moeilijk aan elkaar knopen. Op 17 mei 1674 geven schepenen van Roosendaal een verklaring uit waarin gezegd wordt dat Janneken stamt uit een geslacht met eeren van ouders tot ouders geboren te Roosendaal. En verzoeken dat ze van de Oost-Indische Kamer te Middelburg de gagien en proffijte haer man mits de voorschreven oostindische reijse competerende tot heur bij leven en nootdruft mag ontvangen.
WBA: Roosendaal en Nispen, R424.
Loosduinen
Vertrek Wielingen 14 december 1668
Aankomst Kaap 26 april 1669
Vertrek Kaap 12 mei 1669
Aankomst Batavia 17 juli 1669
Gijsbregt Jacobs van Aert in dienst van de VOC
Gijsbrecht Jacobs van Aert is in mei 1698 uitgevaren voor de VOC, kamer Delft. Op 8 januari 1700 verscheen Adriaentien Jacobs van Aert voor schepenen van Roosendaal om een volmacht af te geven aan haar moeder Dievertje Gijsbrechts van Hoogendijck, wonende te Delft, om van de kamer Delft van de VOC de achterstallige gage te innen die men nog veschuldigd was aan haar broer Gijsbrecht Jacobs van Aert.
WBA: Roosendaal en Nispen, R372, fol. 5r {SDC12316}.
Adriaen Frans alias Bessembinder in dienst van de VOC
Pereijntje Frans, wonende te Nispen, heeft een halfbroer Adriaen Frans die voor de kamer Zeeland van de VOC is uitgevaren. Hij is in dienst van de VOC overleden en Perijntje is de enige erfgename. Op 29 maart 1691 machtigt zij haar zoon Jan Cornelissen Suijckerbuijck om uit haar naam naar Middelburg te reizen om de achterstallige gage te innen. Op welk schip Adriaen Frans is uitgevaren en wanneer hij is overleden staat niet in de akte vermeld. Voordat het achterstallig loon geïnd kon worden is Perijntje Frans overleden. Zij werd begraven te Nispen-Essen op 22 oktober 1692. Op 22 juli 1694 verschijnt Jan Cornelissen Suijckerbuijck opnieuw voor schepenen en laat een volmacht opstellen voor Quirijn van Rel, wonende in de stad Middelburg, om de achterstallige gage van zijn oom Adriaen Franssen van Rosendael alias Bessembinder alsnog te claimen bij de VOC.
WBA: Roosendaal en Nispen, R363, fol. 33v {SDC12014}, R366, fol. 61v {SDC12166}.
Pieter Janssen Boeren als matroos in dienst van de VOC
Pieter Janssen Boeren is tweemaal uitgevaren voor de VOC zoals blijkt uit een oorkonde die op 29 juni 1708 door schout en schepenen van Roosendaal en Nispen is afgegeven. Dit gegeven was mij nog niet bekend bij het schrijven van het artikel Roosendaalse Oost-Indiëvaarders.
Schouteth en schepenen der vrijheijd Rosendael doen cond en certificeren dat Pieter Jansen Boeren is een bouwman wonende onder dese jurisdictie op den Bulkelaer, dat hij is de eenige soone van Jan Pietersen Boeren ende Adriaentie Cornelis Nelen ende dat aen ons berigt is, dat de voornoemde Pieter Jansen Boeren tweemael is geweest naer Oostindien oversulcx dewijle het redelijck is der waerheijd getuijgenissen te geven in sonderheijd des versogt sijnde, soo hebben wij deese niet connen wijgeren maer des ’t oirconde dese met onser vrijheijds zegel doen bevestigen ende door onse secretaris laten onderteeckenen. Actum in collegio desen 29 juni 1708. Present de heeren Pieter Harel schouteth ende alle de schepenen praeter Christiaen Mens.
Pieter is niet alleen tweemaal uitgevaren hij is ook tweemaal teruggekomen. De tweede reis, die ik niet teruggevonden heb, moet plaatsgehad hebben tussen 1703 en 1708.
WBA; Roosendaal en Nispen, R389, fol.87r.
E.G. Boeren; Roosendaalse Oost-Indiëvaarders, periodiek de Vrijheijt van Rosendale jg. 25, pag. 30-31.
Vosmaar
Vertrek Wielingen 5 mei 1700
Aankomst Kaap 26 augustus 1700
Vertrek Kaap 12 september 1700
Aankomst Batavia 8 november 1700
Domburg
Vertrek Batavia 10 november 1702
Aankomst Kaap 15 maart 1703
Vertrek Kaap 10 april 1703
Aankomst Rammekens 8 augustus 1703
Cornelis Pietersen Boot mogelijk in dienst van de VOC
Cornelis Pietersen Boot, meerderjarig jongman, onlangs uit Nederlands India geretourneerd geeft op 6 mei 1743 een volmacht aan notaris en procureur J. van Sinnen om de achterstallige koopsom met interest à 4% per jaar te verhalen op Jan Claris mr wagenmaker te Kruisland vanwege verkoop van een stede land in de Polder van Kruisland.
Johannes Bosschart als opperchirurgijn in dienst van de VOC
E.G. Boeren; Roosendaalse Oost-Indiëvaarders (2), periodiek de Vrijheijt van Rosendale jg. 27, pag. 11-14.
Huis te Krooswijk
Vertrek Goeree 8 augustus 1777
Aankomst Kaap 7 december 1777
Vertrek Kaap 3 januari 1778
Aankomst Batavia 23 april 1778
Zeeduin
Vertrek Batavia 25 oktober 1778
Aankomst Kaap 3 januari 1779
Vertrek Kaap februari 1779
Aankomst Rammekens 9 juni 1779
Pieter Cornelissen van Breugel als bosschieter in dienst van de VOC
Pieter Cornelissen van Breugel werd gedoopt te Roosendaal op 2 april 1672 als zoon van Cornelis Adriaenssen Breugelaers en Joanna Jansen Cappers (ook Keipers). Op 32-jarige leeftijd heeft hij dienstgenomen als bosschieter bij de VOC, kamer Zeeland. Op 27 februari 1704 is hij uitgevaren vanuit Wielingen op het spiegelretourschip Domburg. Pieter is gerepatrieerd met het schip Oosterstein (een pinas ofwel een spiegeljacht) dat op 13 september 1708 in Wielingen arriveerde. Kort na zijn terugkeer in Roosendaal is Pieter aldaar op 1 oktober 1708 overleden en op 3 oktober 1708 begraven. Zijn twee kisten met bezittingen stonden nog bij de VOC in Middelburg. Zijn nabestaaanden machtigen de in Middelburg wonende Jan Saillij om de kisten vrij te krijgen.
Domburg
Vertrek Wielingen 27 februari 1704
Aankomst Kaap 2 juni 1704
Vertrek Kaap 28 juni 1704
Aankomst Batavia 28 augustus 1704
Oosterstein
Vertek Batavia 10 november 1707
Aankomst Kaap 30 januari 1708
Vertrek Kaap 23 april 1708
Aankomst Wielingen 13 september 1708
Marcelis Cornelissen
Omstreeks het jaar 1610 is de uit de omgeving van Nispen afkomstige Marcelis Cornelissen in dienst getreden van de VOC kamer van Zeeland. Hij is niet teruggekeerd. Circa 30 jaar na zijn vertrek gaan de erfgenamen over tot verdeling van zijn erfenis.
E.G. Boeren; Vondst van een in 1642 opgemaakte stamboom; in Grenzeloze Genealogie (red. J. Bastiaensen, 2012), pag. 48-73.
Adriaen Domus in dienst van de VOC
Op 10 december 1731 op verzoek van Anthonij Domus, meester slootmaker te Antwerpen en Johanna Maria Domus, wonende te Roosendaal en getrouwd met de mr kruiswerker Christiaan Stillens leggen Cornelis Snul, circa 66 jaar oud en Jan Pietersen Ruijlaerts, oud 67 jaar, beiden wonende te Zundert een verklaring af. Zij verklaren dat Adriaen Domus, broeder van de voornoemde Anthonij Domus en Johanna Maria Domus, als ongehuwde jongeman 17, 18 of 19 jaar oud voor de VOC kamer Zeeland naar Oost-Indië gevaren is.
WBA: Roosendaal en Nispen; R402, fol. 153r {SDC12508}.
Gerrit van Gogh als soldaat in dienst van de VOC
Op 24 november 1758, op verzoek van Jacoba van Gogh echtgenote van Oostwaldus Stases en wonende te Roosendaal, leggen Cornelia Geertse de Bakker, 60 jaar oud en Antonij Landsknecht 38 jaar oud een verklaring af. Zij verklaren dat zij goed hebben gekend Gerrit van Gogh, broeder van Jacoba van Gogh, geboren te Dordrecht voor de kamer Zeeland in 1736 met het schip Meijenberg naar Oost-Indië gevaren. En dat Jacoba van Gogh en Gerrit van Gogh, indien hij nogh in leeven mogte zijn de enig nagelaten kinderen zijn van Jacobus Van Gogh die gewoond heeft en overleden is binnen Roosendaal. En verder nog dat zij Gerrit van Gogh ’t zedert zijn vertreck naar Oost-Indië niet meer gezien hebben.
Gerrit van Gogh had de functie van soldaat en is uit dienst getreden op 15 augustus 1746. Reden van uit diensttreding niet vermeld.
WBA: Roosendaal; notaris S. Bosschart, N6826, ongefolieerd {Img91-92}.
Meijenburg
Vertrek:Rammekens: 3 januari 1736
Aankomst Kaap: 25 juni 1736
Vertrek Kaap: 8 augustus 1736
Aankomst: Batavia: 3 oktober 1736
Andries Goossens in dienst van de VOC
Op 3 augustus 1685 op verzoek van Susanna Goossens, eerst weduwe van Johannes van Diependael en laatst van Philip Cantrijn, verklaren schout en schepenen van Roosendaal dat Andries Goossens, in Oost-Indië overleden, de zoon is van de broeder van Sussana Goossens, mede genaamd Andries Goossens. Andries Goossens d’oude is overleden en heeft geen ander broers of zusters gehad dan Susanna. Andries den Jongen is ab intestato kinderloos overleden zodat Susanna Goossens als moeije van Andries den Jongen de enige erfgenaam is. Cornelis Bosvelt, de sequestor van de boedel heeft de afrekening gedaan. Op 4 april 1686 authoriseren weesmeester van Roosendaal Anthonis Dielis Dircxen Lois als voogd van de wezen van Cathalijn Vosmeer in eerste huwelijk verwekt door Cornelis Maerschalck en in tweede huwelijk door Adriaen Dirck Buijsen om bij de kamer Zeeland de gage te ontvangen die de VOC nog verschuldigd was aan de overleden Andries Goossens. Echter op 9 januari 1687 leggen Jan Cantrijn en Corstiaen Coenot, burgers van Roosendaal een verklaring af op verzoek van Gielis Maerschalck. Zij verklaren dat de requirant (= Gielis Maerschalk) een zoon is van Cathlijn Vosmeer (in eerste huwelijk verwekt door Cornelis Maerschalk). Deze Cathlijn Vosmeer is een halve suster van Andries Goossen. Deze Andries Goossen is geboren binnen de vrijheid Roosendaal en overleden in Oost-Indië. In tweede huwelijk is Cathlijn getrouwd met Dirck Buijsen uit welk huwelijk is geboren Maria Adriaens Buijsen. De requirant en Maria Adriaens Buijsen te samen van moeders zijde zijn dus erfgenaam ab intestato van hun oom Andries Goossens.
Bron: ….
Dierck Cornelissen Matthijssen Hartoch
In bewerking …
David Davidse van Hoof als matroos in dienst van de VOC
Op 14 oktober 1708 trouwde David Davidse van Hoof in de Roosendaalse St. Jan de Doper parochie met Cornelia Pauwelsen Bijvoet, die weduwe was van Pieter Pietersen Keijsers. Hun wettelijk huwelijk werd een week later, op 21 oktober 1708, gesloten door een Roosendaalse dominee. In de periode 1708-1717 werden uit het huwelijk van David en Cornelia vier kinderen geboren: Joanna (1709), Maria (1711), David (1713) en Cornelia (1715). In 1718 besluit David van Hoof, zijn vrouw is dan in verwachting van haar achtste kind (uit haar vorig huwelijk had zij namelijk al drie kinderen, waarvan twee, namelijk Pieter en Paulus, nog in leven), dienst te nemen bij de VOC. David vaart op 8 juni 1718 uit vanuit Rammekens als matroos voor de VOC kamer Zeeland met het schip Zandenburg. Vier dagen na het vertrek van de Zandenburg van de Kaap, dus op 22 december 1712 wordt David’s dochtertje Maria in de Roosendaal St. Jan-parochie gedoopt. Op 28 februari 1719 komt David aan in Batavia. Echter binnen 3 maanden na zijn aankomst in Batavia overlijdt hij op 4 mei 1719. Zijn weduwe ontvangt in 1720 bericht van zijn overlijden en op 27 juli van dat jaar vervoegt zij zich bij de Roosendaalse magistraat om een document te verkrijgen dat zij is belast met het onderhoud van haar drie, dan in nog in leven zijnde, kinderen uit haar huwelijk met David. Deze verklaring zal zij nodig gehad hebben om te kunnen aankloppen bij de armmeesters.
Bron:
Zandenburg
Vertrek:Rammekens: 8 juni 1718
Aankomst Kaap: 7 november 1718
Vertrek Kaap: 18 december 1718
Aankomst Batavia: 28 februari 1719
Steven van de Leur in dienst van de VOC
Op 15 mei 1717 is Steven van de Leur uitgevaren naar Ceylon, als soldaat voor de Kamer Zeeland op het schip Vaderland Getrouw. Als zijn herkomstplaats staat vermeld Zevenbergen. In verband met de aangifte van de collaterale successie meldt zijn broer Jan van de Leur zich op 11 maart 1726 bij de magistraat van Roosendaal met de mededeling dat zijn broer Steven van de Leur overleden is in Oost-Indië. Steven is voor 1/8 eigenaar van een perceel land genaamd ’t Kalentie gelegen bij de Kale Brug onder Roosendaal. In feite is Steven van de Leur op terugreis overleden op 24 juni 1725 op het schip Jacoba van de Kamer Amsterdam. Dat was een maand voor dat het schip Jacoba zou arriveren in Texel.
Vaderland Getrouw
Vertrek 15 mei 1717
Aankomst de Kaap 1 oktober 1717
Vertrek de Kaap 27 november 1717
Aankomst Ceylon 13 maart 1718
Jacoba
Vertrek Ceylon 27 november 1724
Aankomst de Kaap 23 februari 1725
Vertek de Kaap 11 april 1725
Aankomst Texel 24 juli 1725
Cornelis Loncq in dienst van de VOC
Op 8 mei 1706 oorkonden schepenen dat Barent Lonq, een burger en inwoner van Roosendaal, een broer is van Cornelis Loncq die circa 13 jaar geleden in dienst van de VOC met het schip Sint Jooslant is uitgevaren voor de VOC kamer Zeeland. Op 20 mei 1706 worden de ab intestato erfgenamen van Cornelis Loncq genoemd. Dat zijn:
- Barent Loncq voor ¼ part
- De twee kinderen van Janneken Lonq gezamenlijk voor ¼ part; die twee kinderen zijn Johannes Schutsel, timmermansknecht wonende te Bergen op Zoom en Cornelia Schutsel, weduwe van Jan Bongaert, wonende te Breda.
- De twee kinderen van Maijken Loncq gezamenlijk voor ¼ part; die twee kinderen zijn Cornelis Augustijns, schippersknecht te Roosendaal en Anneke Augustijns.
- Adriaan Loncq, die uijtlandigh is, voor ¼ part.
In dezelfde akte geven de kinderen Schutsel en Augustijns volmacht (procuratie van 7 mei 1706 )aan hun oom Barent Loncq om de gage die de VOC nog verschuldigd is te gaan innen bij de VOC kamer Zeeland. Op 30 mei 1706 krijgen schepenen bericht dat ook Adriaan Lonck (Lonq) overleden is. Maar blijkens een akte van 27 juli 1706 blijkt dat niet zo te zijn: oock soo hebben wij schepenen gecertificeert dat ons onderright was dat de voornoemde Adriaen Lonck uijtlandigh wesende souden sijn overleden, ‘t geene soo niet en is bevonden, dewijle den genoemden Adriaen Lonck op dato deser voor gecompareert is. Er wordt een nieuwe volmacht opgesteld waarbij Adriaen Lonck sijne swagerinne Catharina Cornelissen Keijser, echtgenote van Barent Lonck machtigt om de gage die zijn overleden broeder Cornelis nog te goed heeft van de VOC te innen.
WBA: Roosendaal en Nispen; R378, fol. 105v {SDC 12442}, R378, fol. 116v-117v {SDC12443/12444/12445}, R378, fol. 166r-v {SDC12453/12454}.
Jacob Pietersen van Loon in dienst van de VOC
Op 29 december 1678 worden door weesmeesters van Roosendaal Jacob Thomas Jacobs en Jacobus Pietersen van Loon aangesteld als voogd en toeziender over de drie wezen van wijlen Elisabeth Thomas waarvan Pieter Jacobsen van Loon de vader is. De toeziender Jacob Pietersen van Loon neemt dienst bij de VOC kamer Zeeland. Op 5 oktober 1686 krijgt de voogd Jacob Thomassen, inwoner van Roosendaal, toestemming van de magistraat om de gage van zijn neef Jacob Pietersen van Loon die op Java in Oost-Indië overleden is te innen ten bate van de wezen.
Jan Maas in dienst van de VOC
Jan Maas heeft als kanonnier dienst genomen bij de VOC kamer Amsterdam en is op eerste kerstdag 1786 uitgevaren op het schip Voorschoten. Op 23 augustus 1787 is hij in Azië overleden.
Voorschoten
Vertrek: Texel 25 december 1786
Aankomst Kaap: 27 april 1787
Vertrek Kaap: 19 mei 1787
Aankomst Batavia: 27 juli 1787
Jacobus Pellen in dienst van de VOC
Jacobus Pellen gedoopt te Roosendaal op 15 maart 1682 als zoon van Andreas Pellen en Maria Janse Paters heeft als soldaat dienst genomen bij de VOC en is op 3 mei 1701 op het schip Grimmestein uitgevaren. Op 31 augustus 1708 is hij in Azië overleden. Op 10 februari 1719 doen zijn erfgenamen aangifte van de collaterale succesie. Hij is eigenaar van 1/6 part van een huisje in de Molenstraat.
WBA; Roosendaal en Nispen, R390 fol. 23r-v {Img…}
Grimmestein
Vertrek: Wielingen 3 mei 1701
Aankomst Kaap: 24 september 1701
Vertrek Kaap: 19 oktober 1701
Aankomst Batavia: 5 februari 1702
Marijnis Melsen van Praet als roerslotmaker in dienst van de VOC
Marinus Melssen Praet werd geboren te Sprundel onder de Hage (Baronie van Breda) en werd op 10 augustus 1720 gedoopt als zoon van de smid Melchior Praet en diens echtgenote Elisabeth Hermans Jacobs. Van zijn vader zal hij smidswerk geleerd hebben waarbij hij zich gespecialiseerd heeft als fijnsmid. Op 38–jarige leeftijd is Marinus als roerslotenmaker op 2 april 1759 voor de kamer Zeeland van de VOC met het schip Radermacher vertrokken vanuit Rammekens. Een roerslotenmaker is een fijnsmid die het slot dat wil zeggen de afvuurinrichting van een handvuurwapen maakt, bijvoorbeeld van een roer ofwel musket. Het schip de Radermacher had als eindbestemming Batavia. Marinus was een van de vier ambachtslieden aan boord van de Radermacher. Verder waren er 202 zeelieden aan boord en 97 soldaten. Het was de bedoeling dat de Radermacher een tussenstop zou maken op Kaap de Goede Hoop maar in plaats daarvan werd het het nabij gelegen False Bay waar het schip op 19 juli 1759 arriveerde. Voordat False Bay werd aangedaan waren er op zee reeds negentien (dat is 6%) van de opvarenden van de Rademacher overleden. Marinus Praet is in False Bay van boord gegaan om zijn arbeid als roerslotenmaker voor de soldaten op de Kaap (die het fort moesten beschermen) te gaan uitvoeren. Marinus is op 17 april 1761 op de Kaap overleden is.
Bron:
Rademacher
Vertrek: Rammekens 2 april 1759
Aankomst Kaap: 19 juli 1759
Vertrek Kaap: 26 augustus 1759
Aankomst Batavia: 1 november 1759
Adriaen van Riel in dienst van de VOC
Adriaen van Riel, protestants gedoopt te Bergen op Zoom op 30 maart 1688 als zoon van Cornelis Franssen van Riel en Joanna van Berchem. Hij is getrouwd te Roosendaal op 22 december 1709 met Wilhelmina Fiers. Op 20 april 1712 testeert hij te Heerle, voor de Roosendaalse notaris J. Dons. Adriaen van Riel woont dan te Steenbergen maar bevindt zich “tegenwoordig” te Roosendaal. Adriaen verklaart voornemens te zijn een reis naar Oost-Indië of elders te gaan maken. Hij legateert aan zijn vader sr Cornelis van Riel ¼ deel van zijn gage van zijn reis naar oost-Indië om zijn vader te compenseren voor wat die hem voorgeschoten heeft en nog zal voorschieten voor zijn uitrusting. Hij benoemt tot zijn erfgenamen zijn twee kinderen verwekt bij Willemina Fiers. Bij vooroverlijden van een van de kinderen gaat dat deel van de erfenis over het andere nog levende kind. Zijn beide kinderen overleden dan benoemt hij tot zijn erfgenamen zijn half broers en zusters.
WBA; Roosendaal, notaris J. Dons, N6721 {Img9-10}.
Niclaes Rijven in dienst van de VOC
Op 25 december 1692 compareerden voor schepenen van Roosendaal Dielis Geerssen Hulst en Jan van Roomen, beiden in de 60 jaar die verklaren dat zij gekend hebben Niclaes Rijven die de halfbroer was van Martina Rijven. Compareerde ook Jan Janssen van der Burght die getrouwd is met een dochter van Martina Rijven en tevens voogd is over haar minderjarige broeders. Niclaes Rijven is tijdens zijn reis naar Oost-Indië overleden. Jan Janssen van der Burght wordt gemachtigd om de nog tegoed hebbende penningen van de VOC te ontvangen. Blijkbaar is het niet duidelijk voor welke kamer Niclaes Rijven is uitgevaren want er spraken van de respectieve compagniën.
WBA; Roosendaal en Nispen, R364, fol. 146r.
Jacob Hendricx Ringers als soldaat in dienst van de VOC
Jacob Hendrixen Ringers werd gedoopt te Roosendaal op september 1695 als zoon van Hendrik Ringers en Martina Joossen van der Voorden. Op 24-jarige leeftijd heeft hij dienstgenomen als soldaat bij de VOC, kamer Rotterdam. Op 15 december 1719 is hij uitgevaren met het schip Groenswaard. Volgens een verklaring van zijn zus Barbara is hij overleden te Padangh op 2 februari 1726. Te Padangh (Sumatra) had de VOC een fort (zie kaart hiernaast). Op 18 oktober 1730 geven zijn broers en zusters volmacht aan de Roosendaalse schipper Johan Hootsmans om bij de kamer Rotterdam te gaan informeren of zij nog geld te goed hebben van de VOC en zo ja, om dat geld ook te innen. Diezelfde dag nog trekken zij deze volmacht weer in en geven een nieuw volmacht aan Lucas Drinckvelt, de echtgenoot van Barbara Ringers.
Groenswaard
Vertrek Goeree 15 december 1719
Aankomst Kaap 25 maart 1720
Vertrek Kaap 19 april 1720
Aankomst Batavia 10 juli 1720
Ook zijn broer Dingeman Hendricx Ringers is als soldaat in dienst getreden bij de VOC.
Leendert Jansen van Roosendael in dienst van de VOC
Op verzoek van Adriaen Janssen van Rosendael compareerden voor schepenen van Roosendaal Andreas van der Ouder Aa en Anthonij Vosbergh die verklaarden dat zij zeer goed hebben gekend Leendert Jansen van Rosendael die in het jaar 1703 is gegaen om op zee te varen. Deze Leendert Jansen (van Rosendael) blijkt (volgens andere bron) aan boord te zijn gegaan van het schip Karthago en in Azië overleden te zijn op 29 augustus 1709. Verder verklaren zij dat Leendert geen andere zusters of broers gehad heeft dan Adriaen maar wel nog vier halfbroers-en zusters, die ten tweede huwelijk zijn verwekt bij Cathalijn Jacobs van de Haegh. De erfgenamen hebben nog 169 gld. 12 st. tegoed over achterstallige gage van de VOC kamer Zeeland. Adriaen Jansen voor de helft en voor 1/5 in de wederhelft en Cathalijn Jacobs van de Haegh voor de resterende 4/5 part in de wedrhelft ten behoeve van haar vier kinderen. Cathalijn machtigt haar schoonzoon (lees stiefzoon) om de achterstallige gage te innen bij de VOC, kamer Zeeland.
WBA; Roosendaal en Nispen, R383, fol. 76r-77r {SDC12472/12473/12474}.
Karthago
Vertrek: Wielingen 22 februari 1703
Aankomst Kaap: 13 februari 1703
Vertrek Kaap: 15 maart 1703
Aankomst Batavia: 12 augustus 1703
Hendrick van Sennen als onderzeilmaker in dienst van de VOC
Hendrick van Sennen werd gedoopt te Roosendaal op 12 augustus 1681 als zoon van Bernardus van Sennen en Margreta Felix Goedesoon. Op 20-jarige leeftijd heeft hij als onderzeilmaker dienst genomen bij de VOC, kamer Delft. Hij is op 21 december 1701 uitgevaren vanuit Goeree met het spiegelretourschip Donkervliet. Hendrick is in Azië overleden op 18 oktober 1706. Op 14 juni 1709 verschijnen Barent van Sennen, mede als vader en voogd van zijn zoon Thomas; Felix van Sennen, wonende binnen de vrijheid Oss in de Meierij van Den Bosch; Elisabeth van Sennen en Jan van Sennen voor schepenen. Zij verklaren dat Hendrick van Sennen, respectievelijk zoon en broer in het jaar 1701 voor de VOC kamer Deft is afgevaren naar Oost-Indië en in Oost-Indië is overleden. Ze hebben nog gelden tegoed van de kamer Delft en geven volmacht aan de heer Johan Nobel de jonge, koopman in wijnen binnen de stad Delft, om die gelden te innen. Op 22 juni 1709 verschijnt Barent van Sennen opnieuw voor schepenen. Zijn zoon Thomas (23 jaar) is nog minderjarig en hoewel Barent zich als voogd over Thomas heeft gedragen was hij daar eigenlijk niet toe gerechtigd. Een voogd en toeziende voogd had aangesteld moeten worden door schepenen van Roosendaal als weesmeesteren. Bovendien blijkt dat zijn dochter Elisabeth die getrouwd is met Christoffel Mammercy, soldaat in het regiment van de heer Berckoffer het jaar daarvoor heeft meegedaan aan de belegering van Rijsel en sindsdien vermist is zonder dat men weet of hij dood is of niet. Ook op 22 juni wordt op verzoek van Barent van Sennen c.s. door Willem van Heijst (40 jaar), Mattheus Hendricx Ramarck (37 jaar) en Pieter Adriaenssen Vervloet (32 jaar) een verklaring afgelegd. Zij zeggen dat Barent van Sennen getrouwd is geweest met Margrita Goedesoon die omtrent het jaar 1690 overleden is. Verder weten zij dat het echtpaar zeven kinderen heeft nagelaten genaamd Felix, Elisabeth, Jan, Thomas, Johanna, Francois en Hendrick van Sennen. Johanna en Francois zijn enige tijd na hun moeder overleden en Hendrick van Sennen heeft zich naar Holland begeven en zij hebben horen zeggen dat hij is gaan varen, voor de kamer Delft, naar Nederlands India en dat hij in dienst ab intestato is overleden. En dat Barent van Sennen niet is hertrouwd.
Schepenen besluiten dat als voogd over de minderjarige Thomas wordt aangesteld Philippus Goedesoon en als toeziende voogd diens vader Barent van Sennen. Verder staan zij Elisabeth van Sennen toe hare eijge saecken te verrigten en wel in sonderheijt om van de heeren bewinthebbers van de Oostindische Compagnie te camere van Delft haer portie erffenisse te onfangen nogtans dat deselve sulcx sal moeten doen met kennisse van haren vader soo verre desnoot soo derselve man van haer Elisabeth van Sennen levent mogt worden bevonden. Nu alles correct is geregeld wordt er onmiddellijk een nieuwe procuratie gemaakt voor de heer Johan Nobel.
WBA; Roosendaal en Nispen, R381, fol. 85r-86r {Img96-97}, fol. 89v-90v {Img101-102}, fol. 90v-91v {Img102-103} en fol. 91v-93r {Img103-104}.
Donkervliet
Vertrokken Goeree 21 december 1701
Aanomst de Kaap 30 maart 1701
Vertrek de Kaap 12 april 1701
Aankomst Batavia 18 juli 1701
Marijn van Son als jongmatroos in dienst van de VOC
Marijn van Son werd gedoopt te Roosendaal op 28 februari als zoon van Antonius Fransen van Son en Elisabeth Goverse Kuijstermans. Op 23-jarige leeftijd heeft dienstgenomen als jongmatroos bij de VOC, kamer Zeeland. Op 8 juni 1710 is hij uitgevaren vanuit Wielingen met het schip Rijssel. Binnen 3 maanden na aankomst in Batavia is Marijn op 30 juli 1711 overleden. Op 5 april 1714 legt Christina Rongen, echtgenote van Jan Nouten Moerincx, en wonende te Roosendaal samen met de in Bergen op Zoom wonende Mariken van Son, weduwe van Willem Schouten, een verklaring af voor de Roosendaalse magistraat waarin zij zeggen dat zij bericht ontvangen hebben dat Marijn is overleden en geen andere erfgenamen heeft dan zijn zuster Maria van Son die getrouwd is met Abraham Lani, soldaat onder het regiment van de gouverneur Dedem (bedoeld zal zijn Dudam) en zijn halfzuster Catharina Bruijnincx. Maria en Catharina zijn beide kinderen van Elisabeth Kuijstermans. Catharina geeft volmacht aan haar man om eventuele gelden die de erfgenamen nog tegoed hebben van de VOC te innen. Op 18 april daar op volgend verschijnen zij weer waarin zij de eerdere verklaring nog eens herhalen maar daar aan toevoegen dat Elisabeth Kuijstermans ongeveer 10 of 12 jaar geleden te Gastel is overleden (in werkelijkheid was het 9 jaar geleden want de begraafdatum van Elisabeth Kuijstermans blijk te zijn 24 maart 1703) en dat de woonplaats van Anthonij Fransen van Son, de vader van Marijnus van Son en de stiefvader van Catharina Bruijnincx, onbekend is.
WBA; Roosendaal en Nispen, R385, fol. 66v {Img81} en fol. 70r-v {Img84-85}.
Rijssel
Vertrek Wielingen 8 juni 1710
Aankomst Kaap 6 november 1710
Vertrek Kaap 12 januari 1711
Aankomst Batavia 3 mei 1711
Frederik Jacobs Sterlings als huistimmerman in dienst van de VOC
In het protestants doopboek van Roosendaal wordt op 23 maart 1766 de doop ingeschreven van Frederik Jacobus, zoon van Frederik Jacobs Sterlinx en Catharina van der Leije met de volgende tekst den 23ten is gedoopt het kind van sekere vrouwspersoon die voor eenige weken alhier is komen woonen en voorgeeft dat haar naam is Catahrina van der Leije en dat se wettig getrouwd is met de vader van dit kind genaemd Frederik Jacobus Sterlinx dog dat deselve eenige tijt na Oost Indien over Batavia na China gevaeren is met het schip Nieuw Rhoon daer capiteijn op is Abraham in ’t Anker. Frederik Jacobus Sterlings blijkt op 15 november 1765 vertrokken te zijn voor de kamer Zeeland op het schip de Nieuwe Rhoon. Zijn fuctie bij de VOC was huistimmerman. Hij is in 1767 gerepatrieerd.
Nieuwe Rhoon
Vertrek Rammekens 15 november 1765
Aankomst Kaap 19 maart 1766
Vertrek Kaap 3 april 1766
Aankomst Batavia 12 juni 1766
Adriaen Anthonissen Swaen als bootsman en bosschieter in dienst van de VOC
Adriaen Anthonissen Swaen, jm uit Roosendaal van de Roomse religie, zoon van Anthonis Swaen en Anneken Geerits is volgens een akte van 3 september 1626 tegen de wil van zijn moeder die toen weduwe was circa 6 jaar geleden voor de kamer van Zeeland van de VOC naar Oost-Indië gegaan. Hij was bootsman en bosschieter. Hij is teruggekeerd en heeft berouw en doet de eed dat zo iets niet meer zal doen. Hij wil zich weer in Roosendaal vestigen maar is bang dat de soldaten van zijne majesteit hem gevangen zullen nemen. Hij verzoekt schepenen hem te te willen pardonneren.
WBA: Roosendaal en Nispen; R421, fol.70r {Img248}.
Aernout van der Veeken in dienst van de VOC
Aernout van der Veeken werd gedoopt te Roosendaal op 11 oktober 1674 als zoon van Jan Willemsen van der Veeken en Cornelia Aertsen van Gog. Op 25 jarige leeftjd heeft hij dienst genomen bij de VOC, kamer Zeeland. Zijn functie is niet bekend. Op 9 mei 1699 is hij uitgevaren met het schip IJsselmonde. Op 13 september 1708 verschijnt zijn enige erfgename, zijn zuster Dingena van der Veeken die getrouwd is met Joost de Boode voor de Roosendaalse magistraat met het bericht dat Aernout overleden is.
WBA; Roosendaal en Nispen, R380, fol. 191v-192r {Img195}.
IJsselmonde
Vertrek Wielingen 9 mei 1699
Aankomst Kaap 16 oktober 1699
Vertrek Kaap 9 november 1699
Aankomst Batavia 4 februari 1700
Jacobus de Vos in dienst van de VOC
Op 17 juni 1740 compareerde voor de schepenbank de schepenen C. van Ursel en A. Nieuwenboer. Zij deden dat op verzoek van Maria en Johannes Vermeulen, meerderjarige kinderen van Dirk Vermeulen en Maria Verslooten, voormaals echtgenote van Gerardus de Vos. Maria en Johannes Veslooten zijn de enige erfgenamen ab intestato van Jacobus de Vos en Pieter de Vos, hun broeders van halven bedde en beiden geboren te Roosendaal. Zij verklaren verder dat Jacobus de Vos in het jaar 1731 [dit moet zijn 1730, ze wisten het blijkbaar niet meer zo goed] met het schip Sorghwijck voor de kamer Amsterdam en Pieter de Vos in het jaar 1724 als legghermaker op het schip de Elisabetta voor de kamer Amsterdam uitgevaren zijn op Batavia. Zij zijn beiden overleden; Jacobus op 17 augustus 1736 en Pieter op 3 maart 1730.
WBA; Roosendaal en Nispen, R406 ongefolieerd {Img186-187}.
Zorgwijk
Vertrek: Texel 26 oktober 1730
Aankomst Kaap: 29 maart 1731
Vertrek Kaap: 12 april 1731
Aankomst Batavia: 12 juli 1731
Pieter de Vos als leggermaker in dienst van de VOC
Op 17 juni 1740 compareerde voor de schepenbank de schepenen C. van Ursel en A. Nieuwenboer. Zij deden dat op verzoek van Maria en Johannes Vermeulen, meerderjarige kinderen van Dirk Vermeulen en Maria Verslooten, voormaals echtgenote van Gerardus de Vos. Maria en Johannes Veslooten zijn de enige erfgenamen ab intestato van Jacobus en Pieter de Vos, hun broeders van halven bedde en beiden geboren te Roosendaal. Zij verklaren verder dat Jacobus de Vos in het jaar 1731 met het schip Sorghwijck voor de kamer Amsterdam en Pieter de Vos in het jaar 1724 als legghermaker op het schip de Elisabetta voor de kamer Amsterdam uitgevaren zijn op Batavia. Zij zijn beiden overleden; Jacobus op 17 augustus 1736 en Pieter op 3 maart 1730.
WBA; Roosendaal en Nispen, R406 ongefolieerd {Img186-187}.
Andries Ulrich in dienst van de VOC?
Andries Ulrich, een jongen van 15 à 16 jaar geboren te Nispen, vertoont zo’n slecht gedrag en is blijkbaar niet in staat om een behoorlijk vak te leren dat schepenen van Roosendaal en Nispen het wenselijk vinden, volgens een akte van 7 maart 1785, dat hij dient uit te varen op een schip van de Oost-Indische Compagnie. Of dit ook daadwerkelijk gebeurd is, is niet duidelijk.
WBA; Roosendaal en Nispen, R412, ongefolieerd {Img46}.
Willem Wijntjes als soldaat in dienst van de VOC
Willem Wijntjes, meester knoopmaker van beroep en inwoner van Roosendaal, alwaar hij sinds december 1717 op de noordzijde van de Vlasmarkt woonde, was geboren in Zwolle en trouwde op 29 juni 1716 voor de dominee te Oudenbosch met Dingna Pietersen Cas, dochter van Pieter Govertse Cas en Heijltjen Anthonisen van Asbroeck. Beiden waren protestant. In april 1717 verkopen zij een huis, hof en erf bij de Kortendijkse kapel onder Roosendaal en ook een maaidriesje genaamd het Biesenveldeken. De koper Jan Vergouwen (vermoedelijk familie van Dingena) kon het bedrag van 112 gld. 10 st. niet meteen opbrengen en moest een schuldbekentenis afsluiten bij de verkopers. Deze schuld was op 29 december 1717 in zijn geheel betaald. Dit stelde het echtpaar in staat om een huis in de Achterstraat in Roosendaal te kopen van Pieter van der Laan en zijn echtgenote Geertruij Panis. Via rmijn onderzoek naar de bebouwingsgeschiedenis van de Achterstraat heb ik kunnen vaststellen dat het hier een huisje betreft op de noordzijde van de Vlasmarkt. Pieter zal terecht overwogen hebben dat men als knoopmaker beter in het cenrtum van Roosendaal kan vertoeven dan in een landelijke omgeving. Willem en Dingna konden blijkbaar toch maar met moeite de eindjes aan elkaar knopen want Willem Wijntjes is op 8 april 1718 als soldaat vanuit de haven Rammekens vertrokken naar Batavia op het schip de Zuiderbeek. Tijdens Pieter’s uitlandigheid had Digna het blijkbaar niet makkelijk, want zij verkoopt een tweetal landerijtjes om aan geld te komen. Op 23 mei 1720 vest zij Adriaan van Geert in een perceel zaailand (1 gemet 93 roe) genaamd Naentjensvelleken dat gelegen in de stede van de heer Biersteeckers op de Kortendijk bij de kapel. En op 19 januari 1722 (geassisteerd door de procureur Aernout van Zevender) vest Dingena Pietersen Cas Hendrick van Pelt in 6 gemet land gelegen aan de Krampenloop in het Laagveld en genaamd den grooten en cleijnen Vijverblock. Dingena Pietersen Cas had dit perceel verkregen bij testamentaire beschikking van haar grootvader Anthonij van Asbroeck (testament is gepasseerd voor notaris Nicolaes Huijgens op 28 februari 1684). Op dezelfde datum tekent Hendrik van Pelt een schuldbekentenis voor het restant van de koopsom zijnde 210 gld. Op 19 januari 1723 verklaart Dingena dat de schuld in zijn geheel is voldaan en zij gebruikt het geld voor de aflossing van een schuld die zij op 13 december 1717 aangegaan was. Echter de financiele problemen hielden aan want op 8 december 1722 vest Hubertus Duls stadhouder te Roosendaal en optredend namens Dingena Pietersen Cas, wegens de uitlandigheid van haar echtgenote, Willem Galeets in het huis waar zij woonde en dat bij die vest omschreven wordt als een huis en erf op het einde van de Markt na de Ooststraat (= Vlasmarkt). Wat de verkoopster toen nog niet wist was dat haar man reeds overleden was, aan diens verbintenis met de VOC is namelijk op 14 oktober 1722 door overlijden in Azië een einde gekomen.
E.G. Boeren; Roosendaalse Oost-Indiëvaarders, periodiek de Vrijheijt van Rosendale jg. 25, pag. 32.
Zuiderbeek
Vertrek Wielingen 8 april 1718
Aankomst Kaap 28 augustus 1718
Vertrek Kaap 19 september 1718
Aankomst Batavia 18 november 1718
Jacobus de Winter als scheepskorporaal in dienst van de VOC
Jacobus de Winter werd geboren omstreeks 1678 als zoon van Jan Jacobs de Winter en Jenneke Thomas Boerkens. Op 25-jarige leeftijd heeft hij dienstgenomen bij de VOC, kamer Zeeland als scheepskorporaal, als zijn herkomstplaats staat dan vermeld Roosendaal. Hij is uitgevaren op 22 februari 1703 op het fluitschip Abbekerk. Evenals zijn broer Thomas is hij niet teruggekeerd maar overleden in Azië. Dat was op 8 juli 1707. Op 6 januari 1728 leggen Cornelis Jacobsen de Winter (61 jaar) en Matthijs Pietersen Boghout (circa 62 jaar), die beiden te Roosendaal wonen een verklaring af. Zij verklaren dat zij seer wel hebben gekent Jan Jacobsen de Winter en zijn echtgenote Johanna Thomasz Boerkens die in Roosendaal gewoond hebben. Het echtpaar heeft zeven kinderen heeft verwekt die genaamd zijn Sibilla, Jacobus, Thomas, Jan, Francois, Sara en Cornelis Jansen de Winter. Verder verklaren zij dat Jacobus en Thomas Jansen de Winter voor de kamer Zeeland naar Oost-Indië zijn gevaren. Op 19 januari 1728 leggen dezelfde deponenten nogmaals een verkalring af. Deze is vrijwel gelijkluidend aan die van 6 januari. Het enige verschil is dat nu gemeld wordt dat Jan Jacobsen de Winter en Johanna Thomasz Boerkens over langen tijt sijn overleden. En dan op 1 juni 1728 wordt er weer een akte opgemaakt voor schepenen waarbij opnieuw Cornelis Jacobsen de Winter en Matthijs Pietersen Boghout een verklaring afleggen. De reden is dat in eerdere akten niet gemeld was dat Jan, Francois en Sara de Winter reeds overleden zijn. We vernemen nu dat Jan de Winter vier kinderen heeft nagelaten waarvan één kind overleden is en de drie nog in leven zijnde kinderen zijn Johanna, Johannes en Dingne de Winter waarvan de moeder is Annego Buijs die ook is overleden. Francois de Winter heeft nagelaten vier kinderen te weten Johannes, Jacobus, Johanna en Guilliam de Winter waarvan moeder was Anthonetta van der Sluijs die ook is overleden. Sara de Winter heeft nagelaten één kind genaamd Johanna waarvan de vader is Pieter van Meer. Zijn echtgenote is overleden en heeft Pieter van Meer benoemt tot erfgenam onder de voorwaarde dat hij Johanna bij het bereiken van de 20-jarige leeftijd 500 gld zal uitreiken (dit volgens testament gepasseerd op 25 juni 1727 voor notaris Gillis Hofman te Steenbergen).
Abbekerk
Vertrek 22 februari 1703
Aankomst de Kaap 7 juni 1703
Vertrek de Kaap 16 juli 1703
Aankomst Batavia 16 juli 1703
Thomas de Winter als matroos in dienst bij de VOC
Thomas de Winter werd gedoopt te Groot Zundert op 31 augustus 1680 als zoon van Jan Jacobs de Winter en Jenneke Thomas Boerkens. Op 23-jarige leeftijd heeft hij dienstgenomen als matroos bij de VOC, kamer Zeeland. Bij zijn in dienst treding wordt als herkomst plaats Roosendaal genoemd. Hij is op 22 februari 1703 vanuit Wielingen uitgevaren met het spiegelretourschip Karthago en na een verblijf van 7½ jaar op 13 februari 1711 overleden in Azië. Zijn broer Jacobus de Winter is eveneens op 22 februari 1703 in dienst getreden bij de VOC maar hij was aan boord van het schip Abbekerk. Op 6 januari 1728 leggen Cornelis Jacobsen de Winter (61 jaar) en Matthijs Pietersen Boghout (circa 62 jaar), die beiden te Roosendaal wonen een verklaring af. Zij verklaren dat zij seer wel hebben gekent Jan Jacobsen de Winter en zijn echtgenote Johanna Thomasz Boerkens die in Roosendaal gewoond hebben. Het echtpaar heeft zeven kinderen heeft verwekt die genaamd zijn Sibilla, Jacobus, Thomas, Jan, Francois, Sara en Cornelis Jansen de Winter. Verder verklaren zij dat Jacobus en Thomas Jansen de Winter voor de kamer Zeeland naar Oost-Indië zijn gevaren. Op 19 januari 1728 leggen dezelfde deponenten nogmaals een verkalring af. Deze is vrijwel gelijkluidend aan die van 6 januari. Het enige verschil is dat nu gemeld wordt dat Jan Jacobsen de Winter en Johanna Thomasz Boerkens over langen tijt sijn overleden. En dan op 1 juni 1728 wordt er weer een akte opgemaakt voor schepenen waarbij opnieuw Cornelis Jacobsen de Winter en Matthijs Pietersen Boghout een verklaring afleggen. De reden is dat in eerdere akten niet gemeld was dat Jan, Francois en Sara de Winter reeds overleden zijn. We vernemen nu dat Jan de Winter vier kinderen heeft nagelaten waarvan één kind overleden is en de drie nog in leven zijnde kinderen zijn Johanna, Johannes en Dingne de Winter waarvan de moeder is Annego Buijs die ook is overleden. Francois de Winter heeft nagelaten vier kinderen te weten Johannes, Jacobus, Johanna en Guilliam de Winter waarvan moeder was Anthonetta van der Sluijs die ook is overleden. Sara de Winter heeft nagelaten één kind genaamd Johanna waarvan de vader is Pieter van Meer. Zijn echtgenote is overleden en heeft Pieter van Meer benoemt tot erfgenaam onder de voorwaarde dat hij Johanna bij het bereiken van de 20-jarige leeftijd 500 gld zal uitreiken (dit volgens testament gepasseerd op 25 juni 1727 voor notaris Gillis Hofman te Steenbergen).
Karthago
Vertrek Wielingen 22 februari 1703
Aankomst Kaap 27 mei 1703
Vertrek Kaap 16 juni 1703
Aankomst Batavia 12 augustus 1703
Thomas Wittebol als bosschieter in dienst bij de VOC
Thomas Wittebol is gedoopt te Roosendaal op 25 mei 1725 als zoon van Thomas Thomassen Wittebol en Dijmpna Geertsen van der Ree. Hij neemt als bosschieter dienst bij de VOC kamer Hoorn. Op 5 juli 1746 vaart hij vanaf Texel uit met het schip Sijbekarspel. In 1749 wordt hij gerepatrieerd op het schip Leiden. Op 18 september 1749 is hij weer terug in Holland. Maar datzelfde jaar op oudejaarsdag vertrekt hij opnieuw als bosschieter vanuit Texel maar nu voor de kamer Enkhuizen op het schip Stralen. Op 21 mei 1753 wordt er door Thomas Wittebol een codillaire procuaratie opgesteld voor Jan Kraak. Blijkbaar om te zorgen dat zijn verdiende gelden bij de erfgenamen aankomen. Thomas overlijdt in Azië een maand later op 23 juni 1753. Op verzoek van Barbara en Jan Wittebol, beiden wonende te Roosendaal leggen Willem Dons en Steven Verbraak op 23 juni 1757 een verklaring af. Zij verklaren dat zij zeer wel gekend hebben Thomas Wittebol, geboren te Roosendaal en enige jaren geleden naar Oost-Indië vertrokken en dat hij een broer is van Barbara en Jan Wittebol. Zij hebben ook gekend wijlen Maria Wittebols (ook een zuster van Thomas Wittebol) die vier nagelaten kinderen heeft verwekt door Gerard de Swart. Op 17 oktober 1757 verklaart Barbara Wittebol, meerderjarig dochter en geassisteerd door haar broeder Jan Wittebol, die mede optreedt als voogd van de nagelaten vier minderjarige kinderen (Anna, Johannes, Thomas en Johanna) van zijn zuster Maria Wittebol verwekt door Gerard de Swart, dat alle betalingen die de VOC nog verschuldigd waren zijn betaald. De betalingen zijn geïnd door Lucas Wakker, schipper van Amterdam op Enkhuizen, en door Jan Carel Jutta als lasthebber (procuratie van 2 juli 1757) van Barbara aan haar overgedragen. Het betreft een bedrag van 427 gld. Daarnaast heeft Barbara in het jaar 1756 een bedrag van 464 gld. 18 st. 8 penn, in twee sakken verseegelt, en onder bewaring van Jan Carel Jutta, ontvangen van Gerrit Kraak.
WBA: Roosendaal en Nispen, R409, ongefolieerd {SDC13439}.
Stralen
Vertrek Texel 31 december 1749
Aankomst Kaap 1 april 1750
Vertrek Kaap 16 april 1750
Aankomst Batavia 6 juli 1750